Vierde zondag in de veertigdagentijd: psalm 23

Over de koning sprak men als over een herder die zorg heeft voor zijn volk: de koning is onze herder. Het beeld krijgt nu een andere toepassing.  In de overbekende psalm 23 gaat met nadruk de naam van de Heer voorop en is het individu aan het woord: De Heer is mijn herder.  Met deze belijdenis dat de Heer koning is, reageren we op de lezing uit I Samuel (16,1b.6-7.10-13a), waarin verteld wordt hoe Samuel de hoorn met olie neemt en David tot koning zalft te midden van zijn broeders. “Sedert die dag was de geest van de Heer vaardig over David”. Het koningschap van de Heer openbaart zich voortaan in David.

In de psalm spreekt de biddende mens zijn vertrouwen in de Heer uit o.a. met de woorden: “Met olie zalft gij mijn hoofd”. Maar dit verwijst naar een ander gebruik dan de rituele overdracht van Gods geest, namelijk naar een feestelijke maaltijd met het oog waarop het hoofd wordt gezalfd. De Heer is behalve herder-koning nu ook de gastheer die de individuele mens alle goeds schenkt.