Vijf-en-twintigste zondag: psalm 145

Uit de alfabetische psalm 145 wordt in de antwoordpsalm een selectie gemaakt van 3 maal twee letters: 2-3, 8-9 en 17-18. Vooral op het horen van 17-18 herinneren we ons de woorden van de eerste lezing uit de profeet Jesaja (55,6-9), waarin als voorwaarde voor de nakende terugkeer uit de ballingschap de terugkeer naar een oprechte levenswandel niet alleen wordt aanbevolen maar ook voor mogelijk wordt gehouden wat de Heer betreft. Vers 17-18 luiden immers: “Rechtvaardig is de Heer op al zijn wegen, liefdevol is Hij in alles wat Hij doet. De Heer is nabij voor iedereen die hem roept, iedereen die oprecht om Hem roept. ” De lezing opent met een oproep tot gebed: “Zoekt de Heer nu Hij zich vinden laat, roept Hem aan nu Hij nabij is”en hij besluit met een godsspraak die onthult hoe de Heer te werk gaat: “Mijn wegen zijn niet uw wegen, maar zoals de hemel hoog boven de aarde is, zo hoog gaan mijn wegen uw wegen te boven.”   

De dimensie van oneindigheid, karakteristiek voor de Heer, wordt in de eerste verzen van ons antwoord op de lezing meteen al verwoord: de uitgebreidheid van gebedstijd aan de kant van de mens correspondeert met de omvang van de grootheid aan de kant van de Heer: “U wil ik prijzen iedere dag, uw naam verheerlijken voor altijd. De Heer is groot en alle lof waardig, zijn grootheid is niet te doorgronden.”

Van de nabijheid van de Heer, waarvan de profeet zijn gehoor verzekert, worden in vers 8-9 van ons antwoord een zestal eigenschappen genoemd: liefdevol, medelijdend, lankmoedig, zeer goedgunstig, bezorgd voor ieder, barmhartig voor al wat Hij maakte.