Zes-en-twintigste zondag: psalm 25

In de alfabetische psalm 25 begint in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst elk vers met een letter in de volgorde van het alfabet. In de antwoordpsalm wordt een keuze gemaakt: vers 4-8. De thematische verbinding met de eerste lezing uit Ezechiël, waarin het gaat over de weg die de Heer met zijn volk gaat, is meteen duidelijk : “wijs mij uw wegen, Heer, leer mij uw paden kennen” (vers 4). En in het besluit van de antwoordpsalm, waar de smeekbede overgaat in een didactisch moment, komt hetzelfde thema terug: “De Heer is goed en rechtvaardig, daarom wijst Hij zondaars de weg” (vers 8).

Tegen de achtergrond van de catastrofe van 586 v. Christus (ondergang van Jeruzalem, ballingschap) klinken de woorden van de profeet Ezechiël (18,25-28). Zij gaan over de tegenstelling tussen de wegen van onrechtvaardigheid die mensen gaan en waarmee ze hun eigen ondergang bewerken en de weg van de Heer, de God van Israël, die elke zondaar in elke generatie individueel de ruimte biedt tot inzicht te komen, zich af te keren van zijn slechte daden, zodat hij zeker blijft leven en niet zal sterven.

In de antwoordpsalm wordt de bede om de mens wegwijs te maken uitgesproken door de enkeling die zich bewust is van zijn eigen onvolmaaktheid. Vers 6-7:  “Gedenk uw barmhartigheid, Heer, uw altijd geschonken ontferming.Herinner U niet het kwaad van mijn jeugd, maar denk aan mij met erbarmen.” Vers 8 vat het thema van lezing en antwoord daarop daarom ook perfect samen: “De Heer is goed en rechtschapen, daarom wijst hij zondaar de weg.”