H.Drie-eenheid : psalm 166 (Daniël 3,52-57)

Voor de antwoordpsalmen wordt voornamelijk geput uit het boek van de 150 psalmen, maar ook psalmteksten uit andere O.T. bijbelboeken en lofzangen uit het Nieuwe Testament komen in aanmerking. Zij worden gewoon doorgenummerd tot en met nummer 187.

De verzen uit Daniël zijn de openingsverzen van een uitgebreide lofzang op God in de mond van drie joodse mannen, in de vuuroven geworpen door de machtige Nebukadnessar, koning van Babel, die in woede is ontstoken omdat het drietal weigert het gouden godsbeeld dat hij heeft opgericht te aanbidden.

Met deze verzen in de mond reageren we op een lezing uit het boek Exodus (34,4b-6.8-9), waarin verhaald wordt hoe de Heer op de Sinai in een wolk neerdaalt, bij Mozes komt staan en de naam van de Heer uitroept: “De Heer” (het vier letterwoord: JHWH). “De naam van de Heer”dat is hier de thematische verbinding: in vers 52 van ons antwoord op de eerste lezing bidden of zingen wij immers: “geprezen uw heilige roemrijke Naam”. In de naamgeving die Mozes te horen krijgt ligt het accent op de relatie van God tot de mensen: “De Heer! De Heer is een barmhartige en medelijdende God, groot in liefde en trouw”. In de lofzang van de drie mannen worden de historische (“God onzer Vaderen”) , de koninklijke (“in het huis van uw glorie op de troon van uw koninkrijk gezeten”) en kosmische (“de diepten doorschouwend..in de koepel des hemels aanwezig”) dimensie van de Heer breed uitgemeten. Het gebod op de stenen platen die Mozes bij zich heeft wordt door de drie mannen in de vuuroven nagekomen: “gij zult geen andere goden hebben ten koste van Mij”.