Sacramentsdag : psalm 147

Vers 12-20 uit psalm 147 vormt ons antwoord op de eerste lezing. In de oude Griekse vertaling, de Septuaginta, betreft het een aparte psalm (147) en inderdaad de verzen vormen één geheel, beginnend met een aansporing tot lofprijzing van de Heer, gevolgd door de motieven. De eerste lezing (Deuteronomium 8,2-3.14b-16a) verhaalt over het wonderlijke manna dat door God te eten werd geven aan het volk in de barre woestijn. “Hij wilde u daardoor laten beseffen dat de mens niet leeft van voedsel alleen, maar van alles wat uit de mond van de Heer komt” (8,3b). Tussen wat in de mond van de mens gaat (voedzaam brood) en wat uit de mond van de Heer komt (Zijn leven wekkend woord) bestaan een rangorde en een samenhang. De psalm roept het gezegende Jeruzalem op de Heer te loven, “omdat Hij u in vrede uw akkers laat bebouwen en u voedt met tarwebloem”.  De tocht door de woestijn voerde naar het welvarend bestaan in het beloofde land. Maar de grondslag voor deze uitverkiezing was de kennis van Gods wet en geboden die de Heer aan Israël schonk: “Nooit was er een volk dat Hij zo heeft behandeld, geen ander maakt Hij zijn wegen bekend” (20).