Veertiende zondag door het jaar: psalm 145

De antwoordpsalm opent met de eerste twee verzen van psalm 145: een uiting van de vaste wil om de Heer, “mijn koning”, altijd te loven. In het hebreeuws beginnen deze verzen met resp. de eerste en tweede letter van het alfabet : alef en bet. Want psalm 145 is een alfabetische psalm. Dit is een literaire vorm waarmee men volledigheid tot uitdrukking brengt: de lofzang op de Heer dient in alle opzichten compleet te zijn. Net zo compleet als de 22 letters van het alfabet.

De antwoordpsalm maakt een keuze. Behalve de eerste twee letters, komen ook (dit is vers 8-11)  de achtste t/m de elfde en tenslotte de veertiende en de vijftiende letter aan bod (vers 13b – 14). Vers 13b, de letter nun, ontbreekt evenwel in de hebreeuwse grondtekst van de Masoreten, maar is hier in vertaling aangevuld vanuit de Septuaginta. Het vers luidt: “Waarachtig is God in al zijn woorden en heilig in al wat Hij doet”. Ook hier is volledigheid van zegging duidelijk hoorbaar. De toevoeging/het behoud van de letter nun in de tekstoverlevering (ook in Qumran) maakt het beeld om zo te zeggen overcompleet.

Met de antwoordpsalm reageren we op wat we gehoord hebben in de eerste lezing waar bij monde van de profeet Zacharia (9,9-10) de Heer Jeruzalem oproept tot luid gejubel. “Zie, uw koning komt tot u, rechtvaardig en zegevierend; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, een veulen, het jong van een ezelin”. Zo’n blijde intrede  kan alleen maar vrede betekenen en dat doet het ook, niet alleen voor Jeruzalem. “Dan kondigt hij vrede af onder de volken..” De lezing bereidt ons voor op de volledigheid, waarvan de psalm getuigt.