Hemelvaart : psalm 47

De grootheid van God de Heer en de verreikende invloed die Hij heeft over heel de aarde wordt in de psalm aangeduid met het beeld van de koning die zijn troon bestijgt. De oproep aan alle volken om deze God – Koning, “zetelend op zijn heilige troon”, toe te juichen is in dit gebed overheersend. Uitgangspunt is het nationale perspectief van het volk Israël, dat in zijn geschiedenis de uitverkiezing proeft temidden van de volken. Maar juist dit nationale optreden van de Heer is het motief om alle volken ertoe aan te zetten deze Heer ook als hun koning te bezingen. Het gebed vormt een passende weerklank van wat wij horen in de eerste lezing uit Handelingen, waarin wordt verteld hoe de Heer Jezus opstijgt naar de hemel. Ook deze opstijging vraagt immers om een internationaal gerichte  reactie: de leerlingen die Zijn getuigen moeten zijn “in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het einde der aarde”.