Eerste zondag veertigdagen-tijd: psalm 25

Uit de eerste lezing begrijpen wij dat de Heer, na de zondvloed, voortaan denkt aan het verbond tussen Hem en alle levende wezens. Tegen de achtergrond van Gods universele verbondstrouw klinkt in de antwoordpsalm in vers 6-7  de smeekbede van het individu. “Gedenk uw barmhartigheid, Heer, uw altijd geschonken ontferming. Herinner u niet het kwaad van mijn jeugd, maar denk aan mij met erbarmen”.

Het thema van (het bewandelen van) de weg van de Heer klinkt op in een voorafgaande smeekbede (4-5: “Wijs mij uw wegen Heer, etc.) en in een belijdenis die volgt: 8-9. De belijdenis is didactisch van aard maar dan in de vorm van een stille overweging, die de smekeling bij zichzelf heeft: “De Heer is goed en rechtschapen, daarom wijst Hij zondaars de weg. Hij leidt de geringe langs eerzame paden, Hij leert de eenvoudige wat hij moet doen”.