Tweede zondag veertigdagen-tijd: psalm 116

Uit psalm 116 in zijn canonieke omvang (19 verzen) worden slechts 6 verzen geciteerd in de antwoordpsalm: 10 en 15-19. Vers 15 is een sleutelvers in het geheel. “Want kostbaar is in de ogen des Heren het leven van wie Hem vereert”. Men zou hierbij nog kunnen denken aan de overgang die de vrome in zijn dood maakt naar een ander en beter leven. Maar dat kan gezien datgene wat er in het Hebreeuws staat niet bedoeld zijn.  In het Hebreeuws luidt het vers letterlijk : “Duur is in JHWH’s ogen de dood van zijn vromen” (v.d.Ploeg) of anders nog : “Zwaar valt de Heer het sterven van zijn getrouwen” (Tromp).

De correspondentie met de eerste lezing is duidelijk. God verhindert Abraham zijn zoon Isaak te doden met de woorden: “Ik weet nu dat Gij God vreest want gij hebt mij uw enige zoon niet willen onthouden”. Abraham is de vrome, de getrouwe. Het zou zijn dood geweest zijn wanneer hij door zijn zoon Isaak te doden zichzelf van nakomelingschap had beroofd. De dood van deze vrome Abraham zou de Heer duur zijn komen staan. Zijn belofte van een talrijk nakomelingschap, dat tot zegen is van alle volken, zou dan immers niet in vervulling kunnen gaan. Ook het gedrag van Isaak – hij werkt mee, hij laat het toe – getuigt van vroomheid. Hij zou bij de prijs, die betaald wordt, inbegrepen zijn.

 

Wat in vers 15 staat is de grondslag voor het vertrouwen, dat de bidder van de psalm in zijn nood overeind houdt (vers 10) en dat vanwege de verhoring in de nood (vers16) vanzelfsprekend uitloopt op publieke uitingen van dankbaarheid (vers 17-19).