Vijfde zondag veertigdagen-tijd: psalm 51

De eerste lezing uit Jeremia 31,31- 34, waarin een nieuw verbond wordt aangekondigd, eindigt met “Dan vergeef ik hun misstappen, ik denk niet meer aan hun zonden”. Hierop sluit de eerste strofe van de antwoordpsalm (vers 3- 4) perfect aan.

Vol vertrouwen klinken vier smeekbeden om vergeving: 

God, ontferm u over mij in uw barmhartigheid
Delg mijn zondigheid in uw erbarmen
Was mijn schuld volkomen van mij af
Reinig mij van al mijn zonden. 

Maar ook de 6 daaropvolgende beden (vers 12-14) zijn een passende reactie omdat we in de eerste lezing immers horen over dat nieuwe verbond, waarbij Gods wet in het binnenste van de mens wordt gelegd, gegrift in het hart.

Schep in mij een zuiver hart, mijn God,
Geef mij weer een vastberaden geest.
Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn
Neem uw heilige Geest niet van mij weg.
Geef mij weer de weelde van uw zegen,
Maak mij sterk in edelmoedigheid.

 Het in het binnenste leggen van Gods wet heeft nog een typisch gevolg.”Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden: Leer de Heer kennen.” Wat dit betreft blijft de psalm achter bij de profetie, want daar worden de 10 beden, waarvan men de vervulling met vertrouwen tegemoet ziet, besloten met deze dankgelofte: “Dan zal ik de dwalenden uw wegen leren, alle schuldigen terugvoeren tot U” (vers 15).