21ste zondag door het jaar: psalm 34

De antwoordpsalm begint met dezelfde aanhef en oproep als op zondag 20. Maar in wat volgt wordt nu gekozen voor de laatste 7 letters van het Hebreeuwse alfabet: vers 16-23.

De eerste lezing, die in deze liturgie voorafgaat, is een collage van verzen en versdelen uit Jozua 24, waar Jozua het volk en zijn elite te Sichem bijeenroept en hen tot de keuze uitdaagt “de Heer onze God” dienen. Jozua zelf heeft al gekozen: “Ik en mijn familie, wij dienen de Heer”. Het volk volgt hem: “Ook wij willen de Heer dienen, Hij is onze God.”

In de antwoordpsalm komt het thema van “de Heer dienen” terug in het besluit (vers 23): “De Heer redt het leven van wie Hem dient, al wie tot Hem vlucht heeft geen straf te duchten”. De keuze voor het dienen van Heer is hier niet meer een eenmalig historisch gebeuren i.v.m. de komst in het beloofde land, maar een dagelijks gegeven voor elke vrome, waarbij het vooral gaat om een gemotiveerde keuze tegen het kwade. Vers 22:

“Het kwaad van de zonde loopt uit op de dood, wie vroomheid veracht wordt gestraft.”

Met de tegenstelling tussen het gedrag van de vrome en het gedrag van wie kwaad doet opent de antwoordpsalm onmiddellijk na de aanhef van vers 2-3: “Het oog van de Heer is gericht op de vrome…Van boosdoeners keert Hij zijn gezicht af..” (vers 16-17)