23ste zondag door het jaar: psalm 146

De tekst van de tussenzang zoals ik die aantref in het missaal is wat de strofische vorm betreft opgebouwd uit drie strofen van elk 4 regels. De aandacht is gericht op de Heer, diens hoedanigheden en werken. In elk van de strofen staat een algemene hoedanigheid. Strofe 1, regel 1: De Heer doet altijd zijn woord gestand. Strofe 2, regel 3: De Heer bemint de rechtvaardigen. Strofe 3, regel 2: maar zondaars laat Hij verdwalen. Terwijl strofe 3, in regel 3 en 4, tevens de slotverklaring bevat op het geheel: De Heer is koning in eeuwigheid, uw God, Sion, heerst over alle geslachten. De resterende regels van de 3 strofen bevatten 7 concrete voorbeelden van “het sociale werk” van deze koning, namelijk t.a.v. verdrukten, hongerigen, gevangenen, blinden, gebrokenen, ontheemden, wees en weduwe.

Zoals gebruikelijk wordt in het missaal aan de tussenzang ook een motto meegegeven (in cursieve letter): De Heer zal ik loven mijn leven lang. Dit is vers 2a uit de psalm in zijn canonieke vorm in de bijbel zelf.

In de tussenzang wordt niet de volledige psalm geciteerd, maar zoals vaak, slechts een gedeelte, namelijk vers 6c – 10. Dat uit vers 6 het derde deelvers wordt genomen (kan genomen worden) komt overeen met de enigszins tweezijdige positie van deze regel in de gegeven thematiek. Vers 6 a+b betreft de stabiliteit van de gehele schepping (hemel en aarde, de zee..), die de God van Jacob tot stand heeft gebracht en waaruit de trouw van zijn woord evenzeer blijkt als uit de sociale werken die vervolgens aan bod komen.

Uit vers 9 voegt de tussenzang vers 9a als slot toe aan haar tweede strofe en de rest van dit vers vormt het begint van strofe 3.

Deze tussenzang getuigt dus van een zekere vrijheid bij de liturgische “verwerking” van een bijbelse psalm. De tussenzang dient als vrome reactie op het horen van de eerste lezing, genomen uit Jesaja 35,4-7a. Het profetisch woord stelt een algehele omvorming ten goede in het vooruitzicht. Dit geldt zowel de natuur (zie 35, 1-2 en 6b-7) als de mensen (35, 3-6a). Wat de mensen betreft wordt een aantal behoeftigen genoemd. Het begint al in vers 3: zwakke handen, bevende knieën. En in 5-6: blinden, doven, lammen, stommen. De zevenvoudige opsomming in de tussenzang doet hier niet vooronder!