28ste zondag door het jaar : psalm 90

De beginregels van de eerste lezing (Wijsheid 7,7-11) en van de tussenzang (Psalm 90,12-17) zijn op elkaar afgestemd. God tot wie men bidt schenkt de mens wijsheid.  Wijsheid 7,7: “Ik bad en inzicht werd mij geschonken, ik smeekte en de geest der wijsheid kwam over mij”. Psalm 90,12: “Leer ons onze dagen naar waarde schatten en zo komen tot wijsheid van hart”.

Maar uit het volgende vers van de eerste strofe van de tussenzang (Psalm 90, 13) begrijpen we dat het in de psalm gaat het om een specifieke vorm van wijsheid: “Laat af, Heer, hoe lang pijnigt Gij ons ? wees toch uw dienaars genadig.” Het gaat namelijk om de wijsheid, die samenhangt met de ervaring van de vluchtigheid van het mensenbestaan, dat niet alleen kort duurt maar ook veel ellende met zich meebrengt.

Het naar waarde schatten van de levensdagen uit zich in een verder gebed tot de Heer, waarin aan de Heer om het positieve wordt gevraagd, dat eveneens deel mag uitmaken van de ervaring met het leven. Tweede strofe (psalm 90,14-15) : “Verleen ons van nu af uw rijkste zegen en laat heel ons leven gelukkig zijn. Vergeld nu met vreugde de dagen van leed, de jaren dat het ons slecht ging”.  In de derde strofe van de tussenzang ( psalm 90,16-17) wordt gevraagd ooggetuige te mogen zijn van de zegenrijke invloed van de Heer in het dagelijks leven. “Laat zien aan uw dienaars waartoe Gij in staat zijt en toon aan hun zonen uw heerlijkheid. Uw zegen, Heer God, moge over ons waken, bestuur onze handen bij al wat zij doen”.