31ste Zondag door het jaar: psalm 18

De tussenzang kent de gebruikelijke vorm: 3 strofen van elk 4 regels. Strofe 1 bevat vers 2b-3 uit psalm 18. In strofe 2 staat vers 4-5 en in strofe 3 treffen we enkele verzen uit het slot van de psalm, namelijk vers 47, gecombineerd met vers 51.

Per strofe heeft de tussenzang een specifieke gebedshouding, respectievelijk “liefhebben”, “aanroepen” en “ prijzen”.

Het thema-woord “liefhebben” vormt de onmiddellijke verbinding met de eerste lezing. Deuteronomium 6,4-5 bevatten klassieke woorden, kernwoorden uit de joodse vroomheid: “ Luister, Israel, de Heer is onze God, de Heer alleen ! Gij moet de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten”.

Deze oproep beantwoorden we in strofe 1 van de tussenzang dan aldus:

“Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij,
mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder.
Mijn God, de rots waar ik toevlucht vind,
mijn schild, mijn behoud en bescherming”.

In Psalm 18, een lange psalm van niet minder dan 51 verzen, is koning David persoonlijk aan het woord. Hij verhaalt (om te beginnen al in 4-5 maar verder tot en met 20) hoe zijn gebed in nood verhoord werd en voegt daar in 21-46 een overweging aan toe, waarin hij een verband legt tussen de bijstand van de Heer tegenover vijanden en een levenswijze overeenkomstig Gods geboden. Het loopt uit op een lofprijzing in het slot van de psalm: 47-51. Vers 47 en 51 vormen strofe 3 van de tussenzang:

De Heer zij geprezen, gezegend mijn rots,
Verheerlijkt zij God, mijn verlosser.
Want Gij hebt uw koning de zege geschonken,
Uw gunsten bewezen aan uw gezalfde.