32ste Zondag door het jaar: psalm 146

De vrijheid waarmee de eigenlijke psalmtekst wordt verwerkt tot een tussenzang met strofische vorm is in dit geval wel zeer opvallend.

Uit psalm 146 wordt geciteerd vanaf vers 6c “De Heer doet altijd zijn woord gestand”, gevolgd door 7-8 en ten dele vers 9. We vinden in deze passage van de psalm een opsomming van kwestbare mensen: verdrukten, hongerigen, gevangenen (vers 7), blinden, gebrokenen, rechtvaardigen (vers 8). Maar vers 9 wordt hierbij op een wel zeer vrije wijze verwerkt. Vers 9a (ontheemden) is de vierde regel van strofe 2. In de derde strofe zou je 9b (wees en weduwe) verwachten, maar de tekst van de tussenzang luidt hier:

De wensen van hen die Hem eren vervult Hij,
Hij hoort hun geroep en komt hen te hulp.
De Heer bewaart al wie Hem bemint.

De tussenzang levert in de eerste 3 regels van de derde strofe in feite een commentaar op wat we horen in de eerste lezing. Hier ontmoeten we (1 Koningen 17,10-16) een weduwe die met al wat ze nog heeft om zichzelf en haar zoon te voeden(een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik) toch eerst de godsman Elia bedient, afgaande op diens godswoord “de pot met meel raakt niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput”.

Door de creatie van deze drie regels met toevoeging van 9c komt intussen een volwaardige strofe van 4 regels tot stand. Vers 9c “maar ieder die kwaad doet verstoot Hij” is hierbij een vrije variant op de eigenlijke bijbeltekst: “maar de bozen zet Hij op een dwaalspoor”. “Verstoten” is immers een beter contrast met “bewaren”. “Op een dwaalspoor zetten” verwijst in de psalmtekst zelf naar vers 3: “Vertrouw niet op hoge heren”.