33ste Zondag door het jaar: psalm 16

De tussenzang opent met vers 5 uit de psalm. Omdat de voorafgaande verzen uit de psalm niet gehoord worden, is minder duidelijk dat hier door de bidder een bewuste keuze wordt verwoord. Vanaf vers 2 gaat het in psalm 16 om een geloofsbelijdenis, waarin op polemische toon eerst de dienst aan de vruchtbaarheidsgoden van Kanaan wordt afgezworen. Dan volgt vers 5: “De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker, Hij heeft mijn lot in zijn hand”.

In de eerste strofe van de tussenzang wordt vers 5 meteen gelieerd aan vers 8. De vaste grond die de Heer als erfdeel voor de bidder is, wordt nog eens anders verwoord: “Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer, Ik val niet, want Hij staat naast mij”.

In de tweede strofe vinden we op directe wijze het thema dat ons reeds in de eerste lezing van de liturgie op deze zondag was aangereikt. In Daniel 12,1-3, waarin wordt verwezen naar het einde van de wereldgeschiedenis, is sprake van een grote nood die zich zal voordoen. “Maar al degenen van uw volk die in het boek staan opgetekend zullen in die tijd worden gered. En velen van hen die slapen in het stof zullen ontwaken, sommigen om eeuwig te leven….”

Redding uit de dood, maar dan actueel ervaren, is het thema van strofe 2 (vers 9-10 van de psalm):

Daarom ben ik vrolijk en blij van geest,
Daarom kan ik rustig gaan slapen.
Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over,
Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf.

Strofe 3 tenslotte is drie-regelig en bestaat slechts uit vers 11. Hier opnieuw een drietal positieve woorden om de definitieve keuze voor de Heer te rechtvaardigen. “De weg van het leven”, “heel mijn vreugde”, “bestendig geluk”.