7 november: H.Willibrord, Bisschop,verkondiger van ons geloof, patroon van de Nederlandse Kerkprovincie: Psalm 96

Psalm 96 bevat (in 1, in 7 en in 11) tot drie keer toe een aanzet tot het bidden van een lofgebed, telkens gevolgd door de vermelding van de reden om te bidden.

De liturgische tussenzang neemt hieruit over de eerste oproep(1-3) volledig, de tweede oproep ten dele: 7+8a+9b en de motivering die hoort bij deze tweede oproep, namelijk vers 10.

Maar de ordening van deze geselecteerde psalmverzen en versdelen in drie strofen  geschiedt met een zekere vrijheid. Na vers 1-2 in de eerste strofe is de tweede strofe samengesteld uit 3+7+8a en de slotstrofe bevat 9b-10. Zodoende ontstaat een nieuwe literaire vorm.

De bedoeling is duidelijk. In de slotstrofe levert vers 10 letterlijk het themawoord, dat tussenzang en eerste lezing met elkaar verbindt: “de Heer regeert”. In de Jesaja lezing (52,7-10) wordt met deze woorden – een uitroep eigenlijk – de boodschap getypeerd van de vreugdebode die aan Jeruzalem het einde van de ballingschap meldt.

In de tussenzang is dit woord ( “De Heer regeert” / “De Heer is koning”) eerder een titel die God toekomt vanwege zijn werkzame aanwezigheid bij de mensen. Het is a.h.w. zijn naam. De aandacht voor de naam van God is het centrale punt in de beide voorafgaande strofen. Vers 2: “Zingt voor de Heer en verheerlijkt zijn Naam” en vers 8a (opvallende toevoeging in strofe 2 die daardoor 5 regels telt in plaats van de gebruikelijke vier): “Huldigt de Heer om de roem van zijn Naam”.