13de zondag door het jaar: psalm 30

Uit psalm 30 is een tussenzang samengesteld die 3 strofen omvat. Strofe 1: vers 2 en 4, strofe 2: vers 5 en 6, strofe 3: vers 11, 12a en 13b.

Opmerkelijk is het volgende. In de eerste lezing (een compilatie uit het boek Wijsheid: 1,13-15;2,23-24) horen we over de Schepper “die toch alles geschapen heeft om te leven……..de mens geschapen voor de onsterfelijkheid”. Met name wordt de aandacht gevestigd op de gezondheid van mensen: “gezond zijn de schepselen der aarde, geen dodelijk vergif wordt in hen gevonden.”

In psalm 30 – een dankpsalm vanwege redding uit de nood – wordt in vers 3 wellicht die nood concreter aangeduid. “Heer, mijn God, ik riep om U en U, U hebt mij genezen”. Het herstel van gezondheid is waar God voor gedankt wordt. Maar juist dit vers wordt in de eerste strofe van de tussenzang weggelaten. Overigens wordt de genezing waarvan in psalm 30, 3 sprake is soms ook opgevat als metafoor: de verhoring van het dringende gebed in nood zou dan worden voorgesteld alsgenezing. 

Terwijl de bidder in strofe 1 uiting geeft aan zijn wil om de Heer te loven en van die lof ook het persoonsgebonden motief noemt (“bevrijding uit het dodenrijk”), vinden we in strofe 2 diens oproep “aan al zijn vromen” zich bij zijn dank aan te sluiten. Hierbij klinkt het motief meer in algemene zin: “Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang, de avond brengt geween, de ochtend blijdschap”.
In strofe 3 (vers 11,12a en 13b) vinden we kort na elkaar – zonder overgang eigenlijk – 3 gebedsgenres: smeekgebed (“Heer luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij terzijde met uw hulp”), belijdenis van verhoring (“Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd”) en dankzegging (“U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid”).