17de zondag door het jaar : psalm 145

In mijn korte toelichting op de tussenzangen ga ik uit van de tekst zoals ik die aantref in het handzame Missaal voor Zon- en Feestdagen (1973 Nationale Raad voor Liturgie Utrecht). De tekst van de tussenzangen is ontleend aan het officiele Lectionarium van de Kerk (1969 Desclee de Brouwer Brugge Utrecht), waar de geselecteerde bijbelverzen gescheiden van elkaar worden afgedrukt en voorzien van een refrein. De geselecteerde bijbelverzen worden in het missaal gegroepeerd in strofen van meestal 2 verzen.

In de tekst van de tussenzang op deze zondag staat daarbij een tekstfout. Vers 10 uit psalm 145, waarmee de tussenzang opent bevat een verdubbeling van de copiist: “Uw werken zullen U prijzen, Heer, uw vromen zullen U prijzen,Heer, uw vromen zullen U loven.” (de 2de aanhef moet geschrapt). Intussen is vers 10 samen met vers 11 de openingstrofe van de tussenzang: de werken die de Heer tot stand brengt roemen de glorie van Gods heerschappij en de vromen die deze werken zien verkondigen de macht van God.

Met het oproepen van dit samenspel van de Heer en zijn vromen is de toon van de tussenzang gezet. Dan volgen 2x 2 verzen (15-16 en 17-18) waarbij opvalt hoezeer de psalmtekst de alomvattendheid van Gods werken (zowel vanuit de Zender als vanuit de ontvangers gezien) onder woorden brengt: de woordjes “allen” “alles” “al” en “elk” komen veelvuldig voor. Vers 15-16  schenkt aandacht aan de materiele overvloed die Gods schepping vertoont, vers 17-18 richt de aandacht op Gods geschiedenis met zijn schepselen,  op hun sociale gedrag en hun gebed.

Ten overvloede zij herinnerd aan het feit dat psalm 145 (totaal 21 verzen omvattend) een zogenaamde alfabetische psalm is, waarbij elke vers begint met de volgende letter van het alfabet. Dit is een literaire vorm die dient om volledigheid van zeggen tot uiting te brengen.

Het is meteen duidelijk dat vers 15 (het begin van strofe 2 dus) de thematische verbinding is met de eerste lezing. Vers 15: “De ogen van allen zien hoopvol naar U, gijgeeft hun te rechter tijd spijs”. In de eerste lezing immers (uit het tweede boek der Koningen 4,42-44)

hebben we gehoord over Elisa die opdracht geeft 20 gerstebroden en wat vers koren die hem worden aangeboden “te eten te geven aan de mannen”, een opdracht die verzet ontmoet: “Hoe kan ik dit nu voorzetten aan 100 man”, waarop de profeet zijn opdracht herhaalt met het motief: “Want zo spreekt de Heer: Zij zullen eten en overhouden” (het laat zich raden welk evangelie op deze zondag gelezen wordt).