Drie-eenheid (zondag na Pinksteren) : psalm 33

Door middel van een nogal vrije (in-)greep uit de psalm in zijn canonieke bijbelse omvang is de liturgische tussenzang tot stand gekomen. Vers 1-3 wordt overgeslagen, vers 4-5 opgenomen (A). Van vers 6-9 wordt 7-8 weggelaten (B). Dan wordt een sprong gemaakt naar vers 18-19 (C) en komt (D) uit vers 20-22 vers 21 te vervallen.

  1.  Vers 4-5 vermeldt het motief voor de lofprijzing waartoe in vers 1-3 wordt opgeroepen, namelijk de formele en inhoudelijke voortreffelijkheid van het woord des Heren. Het is een oprecht en een daadwerkelijk woord.  
  2. In 6-9 wordt de werking van Gods woord toegespitst op de schepping die het tot stand brengt. Door vers 7 ( de schepping van de zee) en vers 8 (oproep aan alle aardbewoners deze God te respecteren) weg te laten komt de volle nadruk te liggen op het motief: “Hij sprak slechts een woord en alles ontstond, Hij gaf zijn bevel en het kwam te voorschijn”.
  3. In de canonieke psalm wordt vanaf vers 10 de aandacht verlegd van de schepping naar de geschiedenis, naar Gods voorzienige ingrijpen daarin en de bevoorrechte positie van Israel tegen deze achtergrond. Vers 18-19, opgenomen dus in de tussenzang, is hiervan het besluit: “Maar het is God die zijn dierbaren bewaakt…..Dat  Hij hen redden zal van de dood…”
  4. Het besluit van psalm 33 – een reactie op het voorafgaande in de eerste persoon meervoud – is , op vers 21 na , eveneens opgenomen in de antwoordpsalm: “Daarom vertrouwt ons hart op de Heer…Geef ons dus , Heer, uw barmhartigheid, zoals wij op U vertrouwen”.

De tussenzang met zijn nadruk op de scheppende kracht van Gods woord en zijn reddende macht t.a.v. Israel is een geschikte reactie op de eerst lezing (Deuteronomium 4,32-34.39-40) waarin Mozes het volk met een aantal rethorische vragen overreedt God de schepper en de verlosser te erkennen door passend gedrag om zo van toekomst verzekerd te zijn.