Heilig Sacrament: psalm 116

In de eerste lezing (Exodus 24,3-8) is sprake van een altaar dat Mozes bouwt aan de voet van de berg. Er omheen worden 12 wijstenen gezet. En er is sprake van brand- en slachtoffers voor de Heer. En bovendien van een bloedceremonieel: “het bloed van het verbond”. Bij dit alles vormen “alle woorden van de Heer” die op schrift zijn gesteld de grondslag voor het verbond.

Het is duidelijk waarom psalm 116 (althans vers 12-18 daaruit) onze reactie kan zijn op het horen van de Exodustekst (vers 14, identiek aan vers 18, wordt daarbij weggelaten). Het is niet het thema van het verbond dat hier opnieuw aan de orde is maar het gaat wel over een offerbeker, die de bidder opheft en waarbij deze de naam van de Heer aanroept (vers 13) en het gaat over offers waarmee de Heer wordt geprezen en waarbij eveneens de naam van Heer wordt aangeroepen (vers 17).

In beide gevallen betreft het ceremoniele uitingen (of verwijzingen daarnaar bij wijze van beeldspraak). Het zijn hier uitingen van dank. De antwoordpsalm begint dan ook met die opvallende (rethorische) vraag: “hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf?” (vers 12). Afgaande op vers 15-16 betreft de dank bevrijding uit gevangenschap. “Gij hebt mijn boeien geslaakt”. Bij deze woorden, die overigens een individuele nood betreffen, zouden we terug kunnen denken aan Exodus: de sluiting van het verbond bezegelt immers de uittocht uit de slavernij van Egypte.