Eerste zondag van de advent: psalm 80

In de eerste lezing, uit de Trito Jesaja, wordt een collectieve noodtoestand opgeroepen die nog altijd het gevolg is van de catastrofe van 586, maar gesitueerd moet worden in de tijd na de terugkeer uit de ballingschap.Een dringende smeekbede klinkt. Deze lezing – een fragment uit 63,7-64,11, op zich al een smeekpsalm – vraagt om een antwoord op de wijze van psalm 80 waarin door het volk Gods om uitzicht wordt gebeden (refererend overigens aan de gevolgen van de catastrofe van 722). God wordt daarbij herinnerd aan wat Hij in het verleden al gedaan heeft voor zijn volk: vers 16; “wat uw eigen hand heeft geplant, het stekje dat Gij hebt gekweekt”; vers 18: “het kind dat Gij hebt grootgebracht”. Dit weerspiegelt het motief dat ook in Jesaja 63, 17 wordt aangevoerd: “omwille van uw dienaren, omwille van de stammen die uw eigendom zijn”.      

God wordt gevraagd om terug te keren. “Terugkeer”is het verbindend sleutelwoord: Jesaja 63,17 en Psalm 80,15. God heeft zijn volk verlaten, daartoe door zijn volk gedwongen. Het volk dwaalde af van Zijn wegen, nee – onbegrijpelijk eigenlijk – God liet het volk van Zijn wegen afdwalen. Het besef van Gods toorn en van ’s mensen schuld en spijt klinkt vooral in de Jesaja tekst, maar is in de psalm niet afwezig en wordt daar besloten met een belofte: “Nooit meer zullen wij u verlaten; bewaart Gij ons leven, dan prijzen wij U”(vers 19).

Zowel de lezing als de antwoordpsalm zijn liturgische collageteksten. Uit de teksten zoals ze in de bijbel staan worden verzen en delen van verzen geselecteerd. Met name die tekstdelen die verwijzen naar de toenmalige historische situatie worden weggelaten. De bijbelteksten worden zo a.h.w. geschikt gemaakt voor actueel gebruik in de advent.