Vierde zondag van de advent: psalm 89

Voor psalm 89 is karakteristiek dat het individu dat hem uitspreekt tot twee keer toe in een citaat woorden van de Heer aanhaalt: vers 3b – 5 (kort citaat) en vers 20b-38 (vrij lang citaat). Het eerste citaat komt volledig terug in de antwoordpsalm, ook de introductie ervan in 3a: Gij hebt gezegd. Dit woord van de Heer heeft betrekking op het verbond met David en diens nageslacht: een eeuwigdurend verbond. Van het tweede citaat (in 20a ingeleid met: In een visioen hebt U eens tegen uw vrome mensen gezegd) komt in de antwoordpsalm slechts een fragment terug: vers 27 gevolgd door vers 29. Vers 27 bevat op zich ook weer een citaat, dat ingeleid wordt met: Hij zal mij aanroepen. Bedoeld is David, die zich in vertrouwen tot God wendt: “Gij zijt mij Vader, mijn God, de steenrots van mijn heil”. Het antwoord van de Heer, vanaf 20 b dus al aan het woord, laat hier niet op zich wachten. Vers 29:  “Voor immer kan hij rekenen op mijn genade, voor immer blijft mijn bond met hem van kracht”.

Het thema van de antwoordpsalm is duidelijk. Het is een loflied op Gods verbond met de dynastie van David. Vers 2, dat ook in de antwoordpsalm de opening vormt, spreekt voor zich: “Uw gunsten, Heer wil ik bezingen, uw trouw verkondigen aan elk geslacht”. Met de antwoordpsalm in de mond reageren we in de liturgie op adequate wijze op de eerste lezing (2 Samuel 7,1-5.8b-11,16), waarin David, die een huis wil bouwen voor de Heer, via de profeet Natan te horen krijgt dat de Heer voor hem een huis zal oprichten. “Zo zal uw huis en uw koninklijke macht altijd stand houden; uw troon staat vast voor eeuwig” (11,16).

(Het thema van psalm 89 in zijn volledig bijbelse omvang genomen is overigens in feite een ander. Het is een smeekbede. De wending in vers 39 maakt dit duidelijk: “Maar u hebt hem nu toch verworpen, verstoten, u bent toornig op uw gezalfde”. Vers 50: “Waar blijft o Heer, uw vroegere liefde ? De eed in trouw aan David gezworen?”)