Zesde zondag van Pasen: psalm 98

Van het loflied dat psalm 98 is, wordt in de tussenzang van de liturgie slechts de eerste helft aangewend. Vers 5 t/m 9 blijven daarmee buiten beeld. In vers 5-8 worden op poetische wijze verwoord de jubelzang begeleidende geluiden (van instrumenten incl. het instrument van de menselijke stem en van natuurverschijnselen) en in vers 9 wordt het toekomstige komen van de Heer als extra motief genoemd.

De tussenzang in deze vorm geeft een opening en een slot te zien die als inclusio op elkaar zijn afgestemd: “Zingt nu de Heer een nieuw gezang” (1a) en “weest blij, verheugt u en zingt” (4b).

De reden voor het nieuwe gezang zijn de wonderen die de Heer deed. En de weldaden die Hij “aan ons” (=Israel) deed  kregen bekendheid ten aanschouwen van de hele wereld.

In de lezing uit Handelingen klinkt de getuigenis van Petrus omtrent Jezus in het huis van de heidense, maar godvrezende officier Cornelius, waarbij tijdens zijn optreden de

heilige Geest plotseling op allen neerkomt. Inderdaad, de heer God treedt wonderlijk op: Hij doordringt nu de hele wereld van wat Hij deed in het landIsrael in de persoon van Jezus.