1ste zondag 40-dagentijd: psalm 91

De tekst waar deze korte commentaren betrekking op hebben treffen we aan in het MISSAAL VOOR ZON EN FEESTDAGEN, in 1973 uitgegeven door de Nationale Raad voor Liturgie. De tekst van de antwoordpsalm (tussenzang) is gelijk aan die welke eerder, in 1970, werd opgenomen in het officiele LECTIONARIUM VOOR DE ZONDAGEN, uitgegeven in opdracht van o.a.de Nederlandse Commissie voor Liturgie te Nijmegen. Dat wil zeggen: het is dezelfde tekst maar op een andere manier geordend.  In het missaal zijn de psalmverzen geordend in strofen (meestal 3 of 4, van elk 4 regels meestal), in het lectionarium staan de verzen afzonderlijk los van elkaar. In het lectionarium wordt een ordening in strofen al aangegeven door de wijze waarop na het psalmnummer de verzen vermeld staan (het gaat in de meeste gevallen overigens om een selectie uit de psalmtekst zoals we die in de bijbel zelf vinden). In het lectionarium volgt op de psalm- en versaanduiding eerst nog een refrein, waarvan de woorden ontleend zijn aan de psalmtekst. Dit zinnetje komt ook voor in het missaal maar dan als een motto boven de strofen van de tussenzang.

Uit psalm 91 is een selectie gemaakt : 1-2,10-11,12-13,14-15. Opvallend nu is dat in de strofische ordening van het missaal vers 14a en 14b gesplitst zijn.Vers 14a (“Wie op Mij rekent zal Ik verlossen”) besluit strofe 3 (12, 13 en 14a) en vers 14 b (“Beschermen zal Ik wie Mij erkent”) opent de vierde strofe (14b en 15). De reden hiervan zal wel zijn dat in het missaal de meest gebruikelijk omvang van de strofen 4 regels is en anders strofe 4 in dit geval 3 regels zou hebben (slechts vers 15). Strofe 3 telt bij deze ordening nu overigens 5 regels.

Psalm 91 is een eigenaardige psalm omdat de spreekrichting van de woorden een opvallende wisseling kent. Niet de bidder zelf is van meet af aan in de eerste persoon aan het woord, zich richtend tot God of tot zijn (mogelijke) medebidders, maar de bidder wordt aangesproken (door wie ? eenwijsheidsleraar? de bidder zelf ?) over de permanente aanwezigheid van de Allerhoogste in zijn leven en wat dit betekent voor het vertrouwen waarmee hij kan bidden. In vers 9 staat er dan ineens: “”Ja, U bent mijn toevlucht, Heer”. De bidder beaamt hiermee wat hem duidelijk is gemaakt/geworden. Daarna gaat het weer verder zoals daarvoor. Maar in vers 14 komt dan ineens de Allerhoogste zelf aan het woord. Hij richt zich tot de bidder met de boven geciteerde woorden : “Wie op Mij rekent…”. Ook vers 15 – 16, waarmee de psalm besluit, heeft deze spreekrichting. De Heer geeft de verzekering dat wie Hem aanroept gehoor zal vinden.

Met deze tussenzang reageren we op de eerste lezing, genomen uit Deuteronomium 26,4-10. Hier geeft Mozes instructies over wat er dient te gebeuren wanneer in het beloofde land de oogst wordt binnengehaald van de veldvruchten. In een ritueel met de eerste veldvruchten voor het altaar van de Heer (waarbij een korte maar indrukwekkende geloofsbelijdenis  wordt uitgesproken) moet men God erkentelijk zijn.