21ste zondag door het jaar: psalm 117

Psalm 117 omvat slechts 2 verzen en het is dus niet verwonderlijk dat de volledige psalm hier in de liturgie als antwoordpsalm (elk vers is een strofe) wordt geciteerd. Het betreft een uiterst beknopte oproep tot lofprijzing voorzien van een motivatie. Het is een karakteristieke uiting  van Israelsverknochtheid aan zijn God.

Looft nu de Heer, alle naties der aarde.
Huldigt de Heer, alle volken rondom;

Omdat Hij bij ons zijn goedheid getoond heeft;
de trouw van de Heer houdt in eeuwigheid stand.

Zoals gebruikelijk wordt in het missaal de antwoordpsalm (“tussenzang” genoemd) voorafgegaan door een refrein dat na elke strofe herhaald kan worden.Meestal zijn de woorden daarvan ontleend aan de psalmtekst zelf en verraadt het de thematiek die de kerkelijke autoriteit, welke de driejarige cyclus samenstelde, wenst te formuleren als verbindend thema van eerste lezing en antwoordpsalm.

In dit geval is het refrein niet ontleend aan de psalmtekst.

Gaat uit over de hele wereld
En verkondigt het evangelie aan heel de schepping.

Deze vrije creatie vormt een thematische verbinding tussen de eerste lezing waar een profetisch woord (Jesaja 66,18-21) spreekt over een zending onder de volken die de Heer gaat ondernemen omwille van zijn naamsbekendheid en de antwoordpsalm, die met dat refrein wordt toegeeigend door de verzamelde gemeente van christenen.

In het missaal is ook een alternatief refrein aangegeven. Deze tekst is ontleend aan de psalm zelf . Het betreft eenvoudigweg het woord: Alleluja, een losse uitroep die in de bijbel de psalm besluit en de meest beknopte samenvatting is van de toch al beknopte karakteristiek van Israels lofprijzing. Alleluja = loof God. Door in het gebed elkaar hiertoe op te roepen voltrekt ieder in feite al de lofprijzing. 

De oproep de Heer te loven gaat uit naar “alle naties”, “alle volken”. En tegen het decor van deze universaliteit valt daarom des te meer op dat in de motivatie sprake is van “ons” . “Omdat Hij bij ons zijn goedheid heeft getoond”. Is met de eerste persoon meervoud bedoeld alleen het volk Israel, uitverkoren  met het oog op Gods genade voor alle volken, of moet men het woord van meet af aan inclusief opvatten en er in beluisteren dat het ene volk zich verwant weet met de volken, omdat de Heer overal en aan ieder zijn goedheid toont ? Is het laatste het geval, dan hoeven de volken alleen maar af te gaan op de eigen ervaringen om de oproep tot lofprijzing zinvol te vinden

Een meer letterlijke vertaling van vers 2a  luidt: “omdat sterk/machtig over ons zijn liefde is”; het Hebreeuwse werkwoord heeft een wortel (gbr) die ook voorkomt in het Hebreeuwse woord voor “ (jonge/sterke) man”;  vergelijk: gabber (bargoens voor “makker”).