23ste zondag door het jaar: psalm 90

De eerste lezing schenkt ons een pareltje uit het boek Wijsheid: 9,13-18b. Het gaat over de vraag in hoeverre de mens in staat is tot inzicht in hemelse en aardse zaken. “Wie van de mensen kan Gods plan doorgronden, wie ontdekken wat de Heer wil?”. In aardse zaken verwerft de mens maar beperkt inzicht en daarom wordt wat betreft zijn kennis van de hemelse de volgende conclusie getrokken. “Wie zou uw wil kunnen kennen, als Gij hem het inzicht niet geeft en uw heilige Geest niet van boven zendt? Zo alleen kunnen de mensen op aarde rechte wegen gaan, leren zij kennen wat u welgevallig is en worden zij door de wijsheid gered.”

“Wijsheid” is ook het kernthema van de antwoordpsalm, uit psalm 90 samengesteld. De aandacht valt op vers 12, de eerste twee regels van strofe 3 : “leer ons onze dagen naar waarde schatten en zo komen tot wijsheid van hart.” Ook hier komt de wijsheid van God: er wordt van uit gegaan dat God de mens deze wijsheid leert door middel van de levenservaringen van de mens in zijn aardse omstandigheden. Die omstandigheden van het leven worden uitvoerig geschilderd in strofe  1 (vers 3+4) en strofe 2 (vers5+6). Vooral van de kortstondigheid van het mensenleven is de bidder zich voor het aanschijnvan de Eeuwige

bewust. In strofe 3 wordt na vers 12, een logisch vervolg op wat voorafgaat, in vers 13 ineens uiting gegeven aan de gevoelens die een mens kan hebben bij het eerder nuchtere besef van de kortstondigheid van het leven: “laat af, Heer, hoe lang nog pijnigt Gij ons ? wees toch uw dienaar genadig”.  Behalve dat van God wordt gevraagd de mens de wijsheid te leren het getal van zijn beperkte levensdagen naar waarde te schatten, wordt ook een bijzondere genade gevraagd: dat God het inzicht geeft hoe die dagen waardevol kunnen zijn.

 

Strofe 4 (vers 14, gecombineerd met vers 17):
Verleen ons van nu af uw rijkste zegen
en laat heel ons leven gelukkig zijn.
Uw zegen, Heer God, moge over ons waken,
bestuur onze handen bij al wat zij doen.”

Vers 1 van de psalm wordt in het missaal aangegeven als refrein na elke strofe: “Gij,Heer, zijt steeds onze toevlucht geweest voor ieder geslacht opnieuw”. Tegenover de kortstondigheid van het niettemin waardevolle leven staat de permanentie van de Heer die de mens niet in de steek laat.