25ste zondag door het jaar: psalm 113

In de openingsstrofe (vers 1+2 uit de psalm) klinkt de oproep om de Naam van de Heer te verheerlijken. Is er sprake van de Naam dan wordt de aandacht gevraagd voor de daadwerkelijke nabijheid van de Heer aan zijn volk. “Hij die (er) is” is immers Zijn naam. Van het prijzen van deze naam wordt in vers 2 de tijdsdimensie genoemd: “vandaag en in eeuwigheid”, terwijl in vers 3 (niet verwerkt in deze antwoordpsalm) de ruimte dimensie aanduiding is van de onbeperkte omvang van deze lofprijzing: “vanaf het rijzen van de zon tot haar dalen”.

Dat de Naam altijd en overal geprezen dient te worden wordt in strofe 2 gemotiveerd door de combinatie van vers 4 en 6.

Want boven de volkeren troont de Heer,
Zijn Glorie beheerst de hemel.
Die van omhoog overziet
Het hemelgewelf en de aarde.

De Heer neemt een bij uitstek koninklijke positie in: zijn heerschappij is een alles en iedereen omvattende. En dan zien we in de derde en laatste strofe (vers 7+8) deze koning aan het werk. Hij doet wat van een rechtvaardige koning kan worden verwacht.

 Die machtelozen tilt uit het stof,
Van vuilnishopen de armen weghaalt.
Om hen in de kring van de vorsten te plaatsen,
te midden der machtigen van zijn volk.

In de eerste lezing (Amos 8,4-7) is een profeet uit naam van de Heer aan het woord met een onverbloemde, gedetailleerde, aanklacht richting machtige tijdgenoten: “hoort toe, gij die de armen verdrukt……De Heer heeft gezworen bij de heerlijkheid van Jakob: Geen van hun daden zal Ik ooit vergeten”.

De antwoordpsalm is onze bevestiging van het profetenwoord.