Christus Koning van het Heelal : psalm 122

Aan de eerste helft van psalm 122 zijn de verzen ontleend waarmee de vierregelige strofen van de antwoordpsalm zijn ingevuld. Strofe 1: 1+2, strofe 2: 3+4a, strofe 3: 4b+5. (vers 6-9 van de psalm heeft een eigen thematiek: gebed om vrede voor Jerusalem).

Tussen de eerste lezing (2 Samuel 5,1-3) en de antwoordpsalm bestaat een duidelijke correspondentie. Het gaat om een dubbele erkenning van de Heer, de God van Israel. Twee politiek-theologische gegevens komen daarbij aan de orde. 1. Het koningschap van David komt van de Heer, 2. David heerst over zijn volk d.m.v. een verbond / een rechtspraak.

In de lezing begeven zich alle stammen van Israel naar David in Hebron. “De Heer heeft u verzekerd: Gij zult mijn volk Israel hoeden; gij zijt het die over Israel zult heersen”. En aansluitend komen alle oudsten naar de koning in Hebron en “de koning sluit met hen ten overstaan van de Heer een verbond en (Davids titel is dus intussen al vermeld) zij zalven David tot koning over Israel”.

In de antwoordpsalm spreekt een pelgrim over het optrekken naar Jerusalem, naar Gods huis.

De stad alszodanig is in haar indrukwekkende existentie zelf al een erkenning van God, aantrekkelijk voor de stammen van Gods volk.

 Strofe 1:

Hoe blij was ik, toen men mij riep:
Wij trekken naar Gods huis!
Nu mag mijn voet, Jerusalem,
uw poorten binnen treden.

Strofe 2:

Jerusalem, ommuurde stad,
zo dicht opeen gebouwd.
Naar u trekken de stammen op,
de stammen van Gods volk.

In de derde strofe wordt deze erkenning nogmaals verwoord, maar nu verbonden het daadwerkelijke bestaan van het Davidische koningschap. De Heer is er de bron van, de Heer is de garantie voor het rechtvaardige uitoefenen ervan.

Strofe3:

Zij gaan naar Israels gebruik
de Naam van God vereren.
Daar staan de zetels van het recht,
de troon van Davids huis.