7de zondag door het jaar: psalm 103

Psalm 103 begint in vers 1-2 met een aansporing van de bidder tot zichzelf om God te verheerlijken. Deze verzen vormen de eerste strofe van de antwoordpsalm.

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen!
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
vergeet zijn weldaden niet. 

Wanneer in de bijbel sprake is van de Naam, dan is er sprake van Gods daadwerkelijke optreden. Vandaar dat “zijn weldaden” hier een passende parallel is.

In strofe 2 (vers 3-4) worden enkele levensbedreigende zaken genoemd, waaruit de Heer redt, en die het motief vormen voor de lofprijzing: schulden,kwalen,ondergang. De uitermate positieve goedheid van de Heer wordt vervolgens – samenvattend a.h.w. – met behulp van vers 8+9  in strofe 3 aangeduid. Vooral op het afzien van vergelding van schuld valt de nadruk. Hetgeen nogmaals terugkeert in de 4de en laatste strofe (vers 12+13 van de psalm). De Heer heeft zijn dienaren lief. Dat is de kernervaring van waaruit de Heer geprezen dient te worden.

Opnieuw luisterend naar de eerste lezing beseffen we dat Gods liefde voor zijn dienaren op heel verschillende wijze tot uiting komt. In I Samuel 26,2.7-9.12-13.22-23 wordt verteld hoe David weigert om van een uitgelezen kans gebruik te maken Saul, zijn vijand, te doden. “Wie slaat ongestraft de hand aan de gezalfde van de Heer?” Saul slaapt en heeft onvoldoende bescherming. Saul’s leven wordt gered zonder dat hij het beseft. Hij geniet bescherming omdat hij de gezalfde van de Heer is. David van zijn kant houdt zich vrij van schuld en mag eveneens rekenen op de goedheid van de Heer. “De Heer zal ieders rechtschapenheid en trouw vergelden”.