15de zondag door het jaar: psalm 69

Het is moeilijk in te zien hoe de antwoordpsalm een antwoord is op de eerste lezing. Het zou meer voor de hand hebben gelegen een antwoord te zoek in psalm 119 b.v. waarin de lof van de Wet wordt gezongen. De eerste lezing immers (Deuteronomium 30,10-14) bevat een oproep om de Wet te onderhouden en eindigt met die bekende woorden: “Neen, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Gij kunt het dus volbrengen”. Hier wordt verwezen naar het onderricht in de Wet. Het leren is dagelijks zo intensief dat de Wet iets wordt van het innerlijk. Zie nu b.v. psalm 118,97-104.

De antwoordpsalm uit psalm 69 heeft de gebruikelijke omvang van 4 strofen van elk 4 regels. De eerste strofe bestaat uit de 4 versdelen van vers 14:

Mijn gebed, Heer, richt ik tot U,
Nu is het de tijd van genade.
Verhoor mij, Heer, want mild is uw zegen,
Sta mij met heel uw barmhartigheid bij.

De bede om hulp gaat nog verder in strofe 2 (30 +31), waarbij in vers 30a de nood wordt aangeduid (“Ik ga gebogen onder mijn smart”) en in 31 al de belofte klinkt om lof en dank te brengen voor verkregen gunst. Strofe 3 (33+34) is een oproep aan vrome volksgenoten moed te houden met de verzekering dat God hen hoort.

In de laatste strofe (36+37) wordt door de bidder het besef uitgedrukt dat hij, de ontvanger van Gods genade, deel uitmaakt van een volk met toekomst van Godswege:

Want God zal Sion verlossen,
Hij bouwt Juda’s steden weer op.
Zijn kroost zal het land weer erven,
Gods Naam zal in ere zijn.