H.Drie-eenheid: psalm 8

Uit psalm 8 worden in deze tussenzang/antwoordpsalm geciteerd: 4-5 (strofe 1), 6-7 (strofe 2) en 8-9 (strofe 3). Het motto wordt in het missaal verwoord met behulp van die bekende woorden uit vers 2, die in vers 10 als besluit van de psalm terugkeren: Heer, onze Heer, hoe ontzagwekkend is uw Naam opaarde ! “Ontzagwekkend” (of “machtig”, dan wel “heerlijk” in andere vertalingen) is in combinatie met “Naam” vanzelf sprekend.  In zijn Naam immers openbaart God zich als daadwerkelijk aanwezig.

In de gedachtegang van de antwoordpsalm vormt vers 5 het knooppunt:

 “Ach, wat is de mens dan, dat Gij naar hem omziet,
’t mensenkind, dat Gij zo voor hem zorgt ?”

In de 3 strofen gaat het om zelfreflectie. “Ik”, het mediterende individu (“als ik naar de hemel kijk, het kunstwerk van uw vingers”), realiseert zich de positie van de mens als zodanig en daarmee ook die van hem zelf. Erkend wordt dat God zorg heeft voor de mens, maar bovendien wordt gezegd waaruit die zorg bestaat. De Schepper geeft de mens een belangrijke positie: “”Niet veel minder dan een engel hebt gij hem geschapen” ….”Heel uw schepping aan hem onder worpen“(strofe 2, nader uitgewerkt in strofe 3 met een opsomming uit de wereld van de fauna: runderen,schapen,wilde dieren,vogels, vissen..)

Gegeven de Naam van God is de positie van de mens een paradox, namelijk klein en groot tegelijk. En juist op die manier wordt in de schepping door de Heer blijk gegeven van Zijn wijsheid. Intussen is deze psalm ook een blijk van diepe wijsheid (zelfkennis) die de mediterende en biddende mens verworven heeft. En op dit punt wordt duidelijk hoe de psalm een antwoord is op wat we horen in de eerste lezing, genomen uit het boek der Spreuken (8,22-31). Hier is de wijsheid van God in de eerste persoon aan het woord. “De Heer schiep mij voor al het bestaande”. Gods wijsheid is daarmee opvallend onderscheiden van God zelf: het lijkt wel om twee identiteiten te gaan en men begrijpt waarom juist dit bijbelse getuigenis klinkt op het feest van Drie-eenheid. Vooral de laatste regel uit de lezing is treffend en kondigt de tussenzang aan: “het was mij een genot om bij de mensen te zijn”.