3de zondag van Pasen: Psalm 30

In strofe 1 van de antwoordpsalm treffen we het motief dat de psalm verbindt met de eerste lezing: “Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren”. In Handelingen 5,27b-32.40b-41 (zelf ook een collage) gaat het immers over het uitdrukkelijke verbod in de naam van Jezus onderricht te geven en het verzet van de apostelen daartegen.

Strofe 1 omvat vers 2 en 4, vers 3 wordt er tussenuit gelaten. Dat is begrijpelijk. In dit vers is sprake van genezing als gebedsverhoring en precies deze nood is niet aan de orde in de eerste lezing. Vers 5-6 vormt de tweede strofe. Hierin gebeuren twee dingen. Vers 5: een oproep aan alle vromen zich aan te sluiten bij de lofzang van de bidder. Vers 6: een typering (achteraf) van het zich door God in de steek gelaten voelen: “Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang, de avond brengt geween, de ochtend blijdschap”.

In strofe 3 (eveneens, zoals gebruikelijk, 4 regels) klinkt een bede om hulp (vers 11, in de bijbelse psalmtekst al voorbereid vanaf vers 7), maar zonder enige overgang onmiddellijk gevolgd (12a ) door een terugzien op verleende hulp, grondslag voor opnieuw een lofprijzing(13): “Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd, U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid”.