4de zondag van Pasen: Psalm 100

Psalm 100 omvat in de bijbel zelf slechts 5 verzen, maar de tussenzang die hieruit voor de liturgie is samengesteld is nog korter: 2 strofen van elk 4 regels, waarin 3 bijbelverzen verwerkt zijn. Vers 4, een uitnodiging om het heiligdom binnen te gaan om daar Gods naam te prijzen, ontbreekt. Uit vers 5, waarin met 3 varianten het motief voor de lofprijzing wordt geformuleerd, ontbreekt vers 5a.

Psalm 100 heeft een geheel eigen zeggingskracht omdat er als zodanig geen bidder (individueel of collectief) aan het woord is, maar omdat door een derde, a.h.w. door een wijsheidsleraar van Israel, een advies of instructie tot lofzang wordt gegeven aan alle mensen. Strofe 1 (1b+2+3a):

                Juicht voor de Heer, alle landen,
                dient met blijdschap de Heer,
                treedt onbezorgd voor zijn Aanschijn,
                waarlijk de Heer is God. 

In het Hebreeuws staat eerder “heel de aarde”, maar ook daar zijn “alle mensen” mee bedoeld. “Onbezorgd” is een vrije vertaalvariant voor “met gejubel”, “met een feestelijk lied”.

Maar dit is hier inhoudelijk het opvallende: de Heer, tot wie Israel zich in talrijke gebeden heeft leren richten , wordt geacht aanbiddenswaardige God te zijn voor alle volken.

De reden hiervan wordt verwoord in de eerste 2 regels van strofe 2 (vers 3 b+c). En de uitgebreidheid in ruimte en tijd van de relevante aanwezigheid van de Heer wordt aansluitend uitdrukkelijk aangegeven met behulp van vers 5b+c.

Strofe 2:   

               Hij is de Schepper en meester,
               Wij zijn kudde, zijn volk.
               Eindeloos is zijn erbarmen,
               Trouw van geslacht op geslacht.

De eerste persoon meervoud is in deze psalm niet exclusief bedoeld (i.c. het volk van Israel), maar inclusief: alle mensen. En daarmee is deze tekst het vanzelfsprekende antwoord op wat we horen in de eerste lezing (Handelingen 13,14.43-52). Paulus en Barnabas verklaren te Antiochie in Pisidie in alle vrijmoedigheid: “daarom richten wij ons voortaan tot de heidenen”. Dit wordt hen door de plaatselijke gemeente weliswaar niet in dank afgenomen. “De leerlingen echter waren vervuld van vreugde en van de heilige Geest”.