Pinksteren: Psalm 104

Uit het grandioze loflied op de grootheid en wijsheid van God, zoals die blijken uit de schepping, citeert de tussenzang slechts enkele verzen. Om te beginnen de zelfaansporing van de bidder (vers 1a) en dan meteen vers 24 dat halverwege de psalm een samenvatting biedt: “Hoe veel is het wat Gij gedaan hebt, Heer, de aarde is vol van uw schepsels”. Maar dan worden de verzen 29b-30 aangehaald, waardoor deze tussenzang uitstekend past bij de eerste lezing, waar immers sprake is van Gods Geest die over de leerlingen vaardig wordt en waardoor een nieuwe ontwikkeling intreedt in het geschiedenis van het Godsvolk en van heel de mensheid. Vers 30 van de psalm luidt: “Maar zendt Gij uw geest, dan komt er weer leven, dan maakt Gij uw schepping weer nieuw”.

Het besluit van psalm 104 bevat nog enkele korte beden en daarvan citeert de tussenzang er 2, de verzen 31 en 34. Met name 31b is bijzonder, omdat daarin de wens wordt uitgesproken dat de Heer vreugde mag vinden in al zijn schepsels: een voorbede ten behoeve van God ! Impliciet gaat het om een oproep aan alle levende wezens om te beantwoorden aan de bedoeling van de Schepper met hen.