
Vrijdag 21 maart 2025
Vrijdag in week 2 van de VeertigdagentijdUit het boek Genesis 37,3-4.12-13a.17b-28.
Israël hield meer van Jozef dan van zijn andere zonen, omdat hij hem nog op zijn oude dag had gekregen.
Hij liet voor hem een prachtig bovenkleed laten maken in allerlei kleuren.
De broers zagen wel dat hun vader het meest van Jozef hield. Daarom konden ze Jozef niet uitstaan en kon er geen vriendelijk woord voor hem af.
Toen Jozefs broers er eens opuit getrokken waren om de kudden van hun vader bij Sichem te laten grazen,
zei Israël tegen Jozef: ‘Zoals je weet zijn je broers het vee aan het weiden bij Sichem. Ga jij eens naar hen toe.’
Jozef ging zijn broers achterna en trof hen in Dotan aan.
Zijn broers zagen hem al van ver, en nog voordat hij hen had bereikt, hadden ze een plan beraamd om hem te doden.
‘Kijk daar eens,’ zeiden ze tegen elkaar, ‘daar komt die meesterdromer aan.
Dit is onze kans! Laten we hem vermoorden en hem ergens in een put gooien. We zeggen gewoon
dat hij door een roofdier is verslonden. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen uitkomt.’
Toen Ruben dat hoorde, wilde hij proberen Jozef te redden. ‘Nee, laten we hem niet om het leven brengen,’ zei hij.
‘Er mag geen bloed vloeien! Gooi hem in die put hier, in deze verlaten streek, maar breng hem niet om.’
Zo wilde hij Jozef uit hun handen redden en hem ongedeerd naar zijn vader terug laten gaan.
Zodra Jozef bij zijn broers was gekomen, trokken ze hem zijn bovenkleed uit, dat mooie veelkleurige gewaad,
en gooiden hem in de put; de put was leeg, er stond geen water in.
Daarna gingen ze zitten eten. Opeens zagen ze een karavaan naderen. Het waren Ismaëlieten
die uit de richting van Gilead kwamen en op weg waren naar Egypte. De kamelen waren beladen met gom, balsem en cistushars.
Toen zei Juda tegen zijn broers: ‘Wat hebben we eraan om onze broer te vermoorden?
Dan moeten we ook de sporen weer zien uit te wissen.
Laten we hem aan die Ismaëlieten verkopen in plaats van hem om te brengen;
hij is tenslotte onze broer, ons eigen vlees en bloed.’ De anderen stemden hiermee in.
Toen er Midjanitische kooplieden uit de karavaan voorbijkwamen, trokken de broers Jozef uit de put
en verkochten hem voor twintig sjekel, en die Ismaëlieten namen Jozef mee naar Egypte.
Psalmen 105(104),16-17.18-19.20-21.
De Heer zond een hongersnood over het land
en deed de broodstokken breken
Hij zond een enkele man voor hen uit
toen Jozef als slaaf verkocht werd
Zijn voeten werden met kluisters geboeid
zijn hals in een band van ijzer
totdat gebeurde wat hij had voorzegt
het woord van de Heer hem bevrijdde
De koning liet hem uit de kerker ontslaan,
de heerser der volken gaf hem de vrijheid
Hij stelde hem aan als heer van zijn huis,
beheerder van heel zijn have.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 21,33-43.45-46.
In die tijd sprak Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het volk: Luistert naar een andere gelijkenis: Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde.
Toen de tijd van de oogst gekomen was, zond hij zijn dienaren naar de wijnbouwers om de opbrengst in ontvangst te nemen.
Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast. Zij mishandelden de een, doodden de ander en stenigden een derde.
Daarop zond hij andere dienaren, talrijker dan de eersten; maar zij behandelden hen op dezelfde manier.
Tenslotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, in de veronderstelling, dat zij zijn zoon wel zouden ontzien.
Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: Dat is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden en ons zijn erfenis toeëigenen.
Ze grepen hem vast, wierpen hem de wijngaard uit en doodden hem.
Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan wel met die wijnbouwers doen?'
Ze antwoordden Hem: 'Hij zal die ellendelingen een ellendige dood doen sterven en zijn wijngaard zal hij aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de opbrengst op de vastgestelde tijd zullen afdragen.'
Toen sprak Jezus tot hen: 'Hebt gij nooit in de Schrift gelezen: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen.
Daarom zeg Ik u, het Rijk Gods zal u ontnomen worden en gegeven aan een volk dat wel de vruchten daarvan opbrengt.'
Toen de hogepriesters en Farizeeën zijn gelijkenissen gehoord hadden, begrepen ze dat Hij over hen sprak.
Zij zonnen dus op een middel om zich van Hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, omdat men Hem voor een profeet hield.