Acht-en-twintigste zondag: psalm 23

Hier gebeurt in de liturgie iets merkwaardigs. Een profetentekst (Jesaja 25,6-10a) die betrekking heeft op de uiteindelijke collectieve toekomst van alle volken in relatie tot het ene volk van Israël, wordt beantwoord met een psalm waarin de enkeling zijn vertrouwen in de Heer uitspreekt, in de Heer alleen. 

Maar er is een in het oog springend motief dat beide teksten met elkaar verbindt. Dit is het motief van de maaltijd. “In die dagen zal de Heer voor alle volken een maaltijd aanrichten..”(Jesaja 25,6) wordt beantwoord met : “Gij nodigt mij aan uw tafel tot ergernis van mijn bestrijders” (Psalm 23,5). “Tot ergernis van mijn bestrijders” is hierbij niet slechts nevenmotief, want in de profetentekst hebben we immers gehoord dat de definitieve heerschappij van God, die eindelijk in onze wereld het geval zijn, voor het volk van Israël, kwetsbaar levend in de verstrooiing, nog iets bijzonders met zich meebrengt: “Hij zal de smaad van zijn volk wegnemen van de gehele aarde.”

De smaad die het volk wereldwijd wordt aangedaan doordat het bestreden wordt is een specifieke vorm van doodsdreiging. Ook in zijn algemeenheid is de schaduwzijde van het bestaan een  kernmotief dat beide teksten verbindt, het motief van de overwinning op doodsdreiging (in welke vorm ook). Bij de profeet horen we: “Hij zal de dood voor eeuwig vernietigen en van alle aangezichten zal Hij, de Heer, de tranen wissen.” In de psalm wordt voorafgaande aan de voorstelling van de Heer als gastheer, de Heer aangesproken met het beeld van de herder (“De Heer is mijn herder…”)  wiens optreden ten bate van de enkeling een garantie van leven is. Hier antwoorden wij biddend : “Al voert mijn weg door donkere kloven, ik vrees geen onheil, waar Gij mij leidt. Uw stok en uw herderstaf geven mij moed en vertrouwen” (vers 4).