Een-en-dertigste zondag: psalm 131

Psalm 131 is een uiterst korte psalm en het verwondert niet dat hij in zijn geheel (slechts 3 verzen) als antwoordpsalm dient. Maar de vraag hoe de psalm thematisch kan worden begrepen als reactie op de eerste lezing uit de profeet Maleachie is niet vanzelfsprekend te beantwoorden. In de selectie van verzen uit het profetenboek (1,14b-2,2b.8-10) wordt het gedrag van minderwaardig functionerende priesters aan de kaak gesteld. Het betreft de offercultus in de zogenaamde tweede tempel, die kort na de terugkeer uit de ballingschap verrees. De matige economie van die dagen mag misschien als verklaring dienen voor de minderwaardige offers die mensen komen brengen maar de priester zijn niet te verontschuldigen wanneer zij zulke offers accepteren en zelfs in hun onderricht de mensen naar de ogen zien.

In de psalm klinkt in vers 3 de aansporing: “Zoek, Israël, uw toevlucht bij de Heer van nu af en voor altijd”. Maar vroom doorleefde afhankelijkheid van de Heer kan niet betekenen dat men vergeet als gelovige zelfstandigheid te betrachten in het naleven van wat wettelijk is voorgeschreven en verantwoordelijk te willen zijn voor een goede gang van zaken. De overspannen verwachtingen bij de terugkeer uit de ballingschap en het gevoel van triomfantelijk overwinnaar te zijn met de Heer opnieuw in de tempel van Jeruzalem, komen tot rust nu men “gewoon”datgene te doen heeft wat altijd was voorgeschreven. Vers 1: “Mijn hart is niet hoogmoedig Heer, mijn ogen kijken niet verwaand. Ik streef ook niet naar grote daden hoger dan ik reiken kan”. Vers 2a:  “De stormen zijn bedaard in mij en vredig is mijn geest.”

Vers 2b vat de zelfbewuste houding van de ware vrome, namelijk tegelijk een eigenstandig wezen zijn en een van de Heer afhankelijk wezen, met een treffend beeld samen: “Zoals een kind op moeders schoot, zo veilig voel ik mij”.