Derde zondag veertigdagen-tijd: psalm 19

De antwoordpsalm – de keuze van vers 8-12 uit psalm 19 – is een perfecte reactie op de eerste lezing. In de psalmverzen wordt uitvoering waardering uitgesproken voor de Wet van de Heer en de eerste lezing uit Exodus 20 bevat de bekende Tien Woorden of Tien Geboden.

De literaire vorm van 19,8-12 verdient de aandacht. Vers 8-9 bevatten een aantal variaties wat betreft de aanduiding Wet: voorschriften,bevelen en geboden, woord en uitspraken, en ook de positieve kwalificatie van de Wet geschiedt met een rijkdom aan termen: volkomen en betrouwbaar, rechtmatig en glashelder, eerlijk en waarachtig, waarbij elk van deze woorden bovendien nog van een parallel vergezeld gaat. In vers 11 worden twee vergelijkingen gemaakt om de aantrekkelijkheid van de wet aan te duiden: goud en honing. Ook hier weer bij elk een verdubbeling. In de grondtekst is dat duidelijker dan in de vertaling die in het zondagsmissaal wordt geboden.

Vers 8,9,10 en 11 geven – in het Hebreeuws dan weer – een strak doorgevoerd identiek ritme te zien. De 4×2 halve verzen bevatten een combinatie van 3 accenten gevolgd door 2 accenten. Een dergelijke vorm vinden we ook in de 2 vershelften van vers 12, maar dan in de verhouding 4:3.  

In vers 12 maakt de bidder van de psalm de waardering voor de wet tot iets persoonlijks van hemzelf, maar hij spreekt over zichzelf hier nog in de derde persoon. ( het volgende smeekgebed 13-14 gaat in de eerste persoon): “Uw dienaar neemt ze (d.w.z. de voorschriften van de Heer) ter harte, hij wordt er rijkelijk voor beloond”. We moeten dit zo begrijpen dat de reden om de Wet te onderhouden de Wet zelf is, maar dat de ervaring uitwijst dat het onderhouden van de Wet goed is voor een mens.