29ste zondag door het jaar: psalm 33

Psalm 33 opent (in 1-3) met een klinkende oproep aan hen, die aan God en mens recht doen (aan de rechtvaardigen dus), om de Heer lof te zingen. De verzen 4-5 geven een motivering om zulks te doen. Met deze verzen opent de tussenzang van de liturgie. Hierin wordt van de Heer gezegd precies datgene waarmee rechtvaardigen zich verwant weten. “Oprecht is het woord van de Heer en al wat Hij doet is betrouwbaar. Recht en gerechtigheid heeft Hij lief, de aarde is vol van zijn mildheid”.

De tussenzang citeert vervolgens in de tweede strofe vers 18-19 en in de derde strofe vers 20+22. Het betreft hier de positie die de rechtvaardigen zelf persoonlijk bij de Heer innemen. Strofe 2” “Maar het is God die zijn dienaars bewaakt, hen die op zijn gunst vertrouwen, dat Hij hen redden zal van de dood, bij hongersnood hen zal voeden”.  Dit is een motief om het met de Heer te wagen en tot Hem een smeekbede te richten. Strofe 3: “Daarom vertrouwt ons hart op de Heer, is Hij ons een schild en een helper. Geef ons dus Heer uw barmhartigheid, zoals wij op U vertrouwen”.  Vers 21 uit de psalm wordt hier niet geciteerd. Met een lichte variatie in bewoording herhaalt dit vers immers  wat reeds gezegd wordt in vers 20.

In de eerst lezing (Jesaja 53,10-11) klinken enkele verzen uit de zogenaamde 4de Ebed Jahweh – profetie. De tekst betreft een “lijdende dienaar van de Heer” die zeer waarschijnlijk geïdentificeerd moet worden met de profeet zelf, welke aan het woord is in de tweede afdeling uit het boek Jesaja: 40-55. Om zijn boodschap heeft deze profeet (tegen het einde van de Babylonische ballingschap) veel te verduren gehad (tot de dood toe), maar “door zijn zwoegenzal de rechtvaardige dienaar velen rechtvaardigen”. Ook hier dus de gerechtigheid die de Heer tot stand brengt.