22ste zondag door het jaar: psalm 68

Uit de omvangrijke psalm 68 (niet minder dan 36 verzen) is een selectie gemaakt, die zich beperkt tot vers 4-11, maar daarbinnen ook nog weer verzen en versdelen weglaat. Ik heb de indruk dat de samensteller van deze antwoordpsalm zich laat leiden door 2 overwegingen: geen aandacht besteden aan de tegenpool van “de rechtvaardigen”, namelijk de vijandige haters(vers 2-3) en de opstandigen (7c) en bovendien geen aandacht schenken aan verwijzingen naar de concrete historische omstandigheden van Israel, zoals in vers 8 -9 waarin het gaat over de uittocht en de tocht door de woestijn en ook in 5b waarin ruim baan wordt gevraagd voor de Heer die door de steppen rijdt.

Strofe 1:  4 + 5a+c   
Strofe 2:  6 + 7 a+b
Strofe 3:  10+11

Ons antwoord op de eerste lezing bevat een oproep een lied aan te heffen voor de Heer, omdat het de Heer is, en ons daarmee aan te sluiten bij wat alle rechtvaardigen doen.

Strofe 1:

Maar alle rechtvaardigen juichen van vreugde
En staan onbezorgd voor het aanschijn van God.
Zingt dus voor God, verheerlijk zijn Naam,
Hij is de Heer, juicht Hem toe.

In strofe 2 worden sociale categorien genoemd, die de weldaad ervaren van het optreden van de Heer: wezen,weduwen,verwaarloosden en gevangenen.

In strofe 3 wordt de samenhang geschetst tussen Gods weldaad voor het land (weldadige regen) en Gods weldaad voor het volk (verkwikking, rust). Maar hoe verschillend kunnen vertalingen zijn !

De vertaling van het Missaal:
Een voedzame regen kwam neer uit de hemel,
Uw uitgeput erfdeel hebt Gij verkwikt.
Uw kudde heeft daar zijn rustplaats gevonden,
die Gij in uw goedheid voor haar hadt bereid.

KBS 1995:
U geeft ons regen in overvloed,
Uw land dat versmacht laat U,God, herleven,
Uw volk dat daar woont, laat U, God, herleven,
vanuit uw vrijgevigheid voor de arme.

NBV 2005:
U liet een milde regen neerdalen God,
En schonk uw uitgeput land nieuwe kracht.
Uw kleine kudde ging er wonen,
In uw goedheid, God, gaf u het aan de zwakken.

Met deze antwoordpsalm reageren we op een passage uit een van de wijsheidsboeken (Ecclesiasticus/Jezus Sirach 3,17-18.20.28-29) waarin sprake is van de macht van de Heer, in het licht waarvan de mens nederigheid past, de enige houding die een adequaat antwoord is op het kwaad in de wereld, gevolg immers van menselijke hoogmoed.