3de zondag door het jaar: psalm 19

In de antwoordpsalm, ontleend aan psalm 19, wordt geciteerd uit het tweede deel van de psalm, dus vanaf vers 8. Het gaat hier over de wet van de Heer en bedoeld is de wet van Mozes ( in vers 2-7 van de psalm wordt het verschuldigde respect voor de wet al geactiveerd door verwondering te wekken voor de natuurwetten van de kosmos, die de glorie van God manifesteren). Strofe 1: vers 8a+b, strofe 2: vers 9a+b, strofe 3: vers 10a + b.  In 6 verschillende bewoordingen wordt de wet des Heren geprezen: volkomen en betrouwbaar, rechtmatig en glashelder, eerlijk en waarachtig. En telkens wordt in de tweede vershelft het effect daarvan in het leven van de vrome aangeduid. 

De antwoordpsalm kent nog een vierde strofe (van 3 regels). Deze is ontleend aan het slotvers van de psalm, vers 15. Het betreft een bede/wens.

Laat al mijn spreken en denken
Voor U aanvaardbaar zijn, Heer,
Voor U, mijn rots en verlosser.

De tussenzang is een passend antwoord op wat we horen in de eerste lezing. Deze is genomen uit Nehemia. Het is een selectie van verzen uit hoofdstuk 8,2-10. Het gaat over het indrukkende moment van de voorlezing van het boek van de wet , de rol van de Levieten daarbij en de reactie van de toehoorders.. “Het volk luisterde aandachtig naar de voorlezing van het wetboek”……. “ Zij (de levieten) lazen uit het boek van Gods wet, legden het uit en verklaarden de betekenis, zodat allen de lezing verstonden”……. “Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten toen het de woorden van de wet hoorde”.