Zondag 4 mei 2025

DERDE ZONDAG VAN PASEN

Uit de Handelingen der apostelen 5,27b-32.40b-41.
In die dagen ondervroeg de hogepriester de apostelen:
'Hebben wij u niet uitdrukkelijk verboden onder­richt te geven in die Naam? Door uw toedoen
is heel Jeruzalem vol van uw leer. Bovendien wilt gij ons het bloed van die man aanrekenen.'
Maar Petrus en de andere apostelen gaven ten antwoord: 'Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen.
De God van onze vaderen heeft Jezus ten leven gewekt, aan wie gij u vergrepen hebt door Hem aan het kruis te slaan.
Hem heeft God als Leidsman en Verlosser verheven aan zijn rechterhand om aan Israel bekering en kwijtschel­ding van zonden te schenken.
Van dit alles zijn wij getuigen, maar ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen.'
Maar men verbod de apostelen te spreken in de naam van Jezus en stelden hen in vrijheid.
Zij verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren smaad te lijden omwille van de Naam.


Psalmen 30(29),2.4.5-6.11.12a.13b.
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd,
Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren.
Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost,
Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.

Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen,
en dankt zijn Naam die hoogverheven is.
Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang,
de avond brengt geween, de ochtend blijdschap

Heer, luister en ontferm U over mij,
mijn God, sta mij terzijde met uw hulp.
Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd,
U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.


Uit de Openbaring van de heilige apostel Johannes 5,11-14.
Ik Johannes, zag toe en hoorde de stem van talloze engelen rondom de troon en de stem van de levende wezens en oudsten;
hun getal was tienduizend maal tienduizend en duizendmaal duizenden. En ze riepen luid:
Waardig is het Lam dat geslacht is te ontvangen macht en rijkdom, de wijsheid en de kracht, en eer en heerlijkheid en lof!
En elk schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en in de zee, het ganse heelal hoorde ik roepen:
Aan Hem die op de troon is gezeten en aan het Lam: zij de lof en de eer en roem en de kracht in de eeuwen der eeuwen!
En oudsten vielen aanbidding neer.


Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 21,1-19.
In die tijd verscheen Jezus opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De verschijning verliep op deze wijze:
Er waren bijeen: Simon Petrus, Tomas, die ook Didymus genoemd wordt,
Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedëus en nog twee van zijn leerlingen.
Simon Petrus zei tot hen: 'Ik ga vissen.' Zij antwoordden: 'Dan gaan wij mee.'
Zij gingen dus op weg en klommen in de boot, maar ze vingen die nacht niets.
Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was.
Jezus sprak hen aan: 'Vrienden, hebben jullie soms wat vis?' 'Neen,' antwoord­den ze.
Toen zei Hij hun: 'Werpt het net uit rechts van de boot, daar zult ge iets vangen.' Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveel­heid vissen.
Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus: 'Het is de Heer!' Toen Simon Petrus hoorde
dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan ‑ want hij droeg slechts een onderkleed ‑ en sprong in het meer.
De andere leerlin­gen kwamen met de boot, want zij waren niet ver uit de kust,
slechts tweehonderd el, en sleepten het net met de vissen achter zich aan.
Toen zij aan land waren gestapt, zagen zij dat er een houtskool­vuur was aangelegd met vis er op en brood.
Jezus sprak tot hen: 'Haalt wat van de vis, die gij juist gevan­gen hebt.'
Simon Petrus ging weer aan boord en sleepte het net aan land. Het was vol grote vissen,
hon­derddrieenvijftig stuks, en ofschoon het er zoveel waren, scheurde het net niet.
Jezus zei hun: 'Komt ontbij­ten.' Wetend dat het de Heer was, durfde geen van de leerlingen Hem vragen: 'Wie zijt Gij?'
Jezus trad dichterbij, nam het brood, en gaf het hun, en zo ook de vis.
Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen sinds Hij uit de doden was opgestaan.
Na het ontbijt zei Jezus tot Simon Petrus: 'Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij meer lief dan dezen?'
Hij antwoord­de: 'Ja Heer, Gij weet, dat ik U bemin.' Jezus zei hem: 'Weid mijn lammeren.'
Nog een tweede maal zei Hij tot hem: 'Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief? ',
waarop deze antwoordde: 'Ja Heer, Gij weet dat ik U bemin.' Jezus hernam: 'Hoed mijn schapen.'
Voor de derde maal vroeg Hij: 'Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?'
Nu werd Petrus bedroefd, omdat Hij hem voor de derde maal vroeg: 'Hebt ge Mij lief?'
en hij zeide Hem: 'Heer, Gij weet alles: Gij weet dat ik U liefheb.' Daarna zei Jezus hem: 'Weid mijn schapen.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: toen ge jong waart, deed ge zelf uw gordel om en ging waarheen ge wilde,
maar wanneer ge oud zult zijn, zult ge uw handen uitstrekken, een ander zal u omgorden en u brengen waarheen ge niet wilt.'
Hiermee zinspeel­de Hij op de dood waardoor hij God zou verheerlij­ken. En na deze woorden zei Hij hem: 'Volg Mij.'