Drie-en-twintigste zondag: psalm 95

Het is duidelijk welk element uit de antwoordpsalm de verbinding legt met de eerste lezing: “Luistert heden dan naar zijn stem”(vers 7c). Want in de lezing uit Ezechiël (33,7-9) wordt de profeet vergeleken met een wachter op de stadsmuur. Aangesteld over het volk van Israël, is hij de aangewezen persoon is om een woord uit Gods mond te vernemen en daarmee vervolgens het volk namens de Heer te waarschuwen inzake hun moreel verwerpelijk gedrag. Het gaat hier om een getrapt luisteren naar de stem van de Heer: eerste door de profeet en vervolgens door het volk. En allebei zijn zij daarbij ieder op eigen wijze verantwoordelijk.

In het versdeel “Luistert heden dan naar zijn stem:” verwijst het woordje “heden”op de plaats  van de psalm in de actueel zich voltrekkende eredienst, waarin een gegeven uit de eerdere heilsgeschiedenis opnieuw geactualiseerd wordt. De dubbele punt leidt een citaat in. De woorden van de Heer zelf worden geciteerd. Zij bevatten een waarschuwing die niet misverstaan kan worden en die, doordat zij de psalm abrupt besluit, des te harder aan komt. In de antwoordpsalm is dat besluit van de psalm (vers 10-11) niet opgenomen: verzet tegen de Heer “als eens in Meriba” heeft tot gevolg dat men geen deel zal krijgen aan de rust die de Heer in zijn tempel vindt. 

De antwoordpsalm citeert de dubbele oproep tot lofprijzing uit psalm 95 (1-2 en 6) maar laat de motivatie die staat in 3-5 (het kosmologisch overwicht van de Heer) weg om bij de tweede oproep ook de motivatie weer te geven: “Hij is onze God en wij zijn volk, Hij is de herder en wij zijn kudde”(7). Daar gaat het ook om juist in verbinding met de eerst lezing: luisteren naar de stem van de herder zodat men op de goede weg blijft of daarnaar terugkeert.