Zesde zondag door het jaar: psalm 32

De correspondentie tussen lezing en antwoordpsalm is problematisch. Leviticus 13, waaruit slechts vers 1-2 en de slotverzen 45-46 worden geciteerd, gaat over de status van reinheid/onreinheid (van belang als voorwaarde voor deelname aan de cultusgemeenschap) in relatie tot huidaandoeningen, de officiële vaststellingen in deze door de priester en de passende  maatregelen. Maar de antwoordpsalm, in de geselecteerde verzen 1-2.5, betreft de status van de zondaar. Het gaat over het geluk dat de mens ten deel valt wanneer hij na belijdenis van zonden bij God vergiffenis verkrijgt.

De antwoordpsalm vervolgt met vers 10. “Want talrijke rampen treffen de zondaar, maar God beschermt die vertrouwen op Hem”.  Juist hiervan gaat de suggestie uit dat de diverse huidaandoeningen van Leviticus 13 (op zich rampzalig natuurlijk) het gevolg zijn van zondig gedrag, dat zij een status van zondigheid aan het licht brengen, maar in Leviticus 13 leest men geen woord over zo’n verband.

Het slotvers van de antwoordpsalm, vers 11, laat de bidder in de liturgie, die eerst naar Leviticus 13 heeft geluisterd, in verwarring achter: “Wees blij in de Heer, alle vromen, verheug u en jubelt, oprechten van hart”. Wat blijft is een diep medelijden met iemand die aan een huidaandoening lijdt en die vanwege de cultische onreinheid die daarvan het gevolg is buitengesloten is van deze kring van vromen.