Tweede zondag van de advent: psalm 85

In psalm 85 is de overgang naar de eerste persoon in vers 9a opvallend: “Aanhoren zal ik wat God (tot mij) zegt”. In de antwoordpsalm worden 1-8 niet geciteerd. Hier wordt gebeden in de eerste persoon meervoud: het volk herinnert God aan het ophouden van zijn woede: de terugkeer naar Jeruzalem uit de ballingschap (2-4) en beklaagt zich vanwege de geringe welvaart in de tijd daarna (5-8). In vers 9 vat een individu moed, hij hoort het woord van God en loopt over van zelfvertrouwen in het besef dat voorspoed verband houdt met het doen van gerechtigheid: “als vrede en recht elkaar omhelzen…dan zal de Heer ons zijn zegen schenken en draagt ons land rijke vrucht”.

Luisteren naar God, die spreekt en het verder spreken van Gods woord door profeet en volk, dat is aan de orde in de eerste lezing uit Jesaja 40. “Troost, troost toch mijn Stad, – zegt uw God – spreek Jeruzalem moed in…een stem roept:Baan de Heer een weg in de steppe”.  En: “Beklim de hoogste berg, gij Sion, vreugdebode, Verhef  krachtig uw stem Jeruzalem, vreugdegezant: Verkondig het luide, ken geen vrees…..Uw God is op komst!”.

Het is alsof het individu in psalm 85, vers 9a zich deze woorden, waarmee de Deuterojesaja opent, herinnert en er de inspiratie aan ontleent om zich te verzetten tegen het heersende gevoel van malaise, dat inmiddels is ingetreden onder de teruggekeerde ballingen. Er moet voor de Heer een weg worden gebaand, namelijk door het doen van gerechtigheid. “Dan zal voor Hem uit gerechtigheid gaan, en voorspoed zijn schreden volgen” (vers 14).