Zevende zondag van Pasen: psalm 103

De tussenzang, uit psalm 103 samengesteld, roept in vers 1-2 op tot lofprijzing. Het biddende individu richt zich tot zichzelf: “Verheerlijk mijn ziel, de Heer, zijn heilige Naam uit het diepst van uw wezen ! Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, vergeet zijn weldaden niet !”

Vervolgens worden uit de omvangrijke psalm nog slechts 2×2 verzen geciteerd. Het perspectief verbreedt zich van enkelvoud naar meervoud. In vers 11-12 gaat het over Gods erbarmen voor ons zondaars als motief voor lofprijzing. En in 19-20a worden “hemelse boden” opgeroepen, de Heer (wiens troon in de hemel staat en die heerschappij uitoefent over heel het heeal) te verheerlijken door zijn bevelen uit te voeren (d.w.z. Zijn woord te spreken en te doen).

Het motief van de zondevergeving, maar met name dit motief van de hemelse boden, verbinden de tussenzang met de eerste lezing. Op voorstel van Petrus wordtmiddels gebed en loting iemand, Mattias, aangewezen in de plaats van Judas (“die gids is geworden van hen die Jezus gevangen namen”) “de plaats te bezetten in dit dienstwerk en apostelambt”. In het boek der psalmen (Gods woord !) vindt Petrus de aanwijzing daartoe: Een ander neme zijn ambt over.