2de zondag 40-dagentijd: psalm 27

Bij wijze van uitzondering heeft de tussenzang geen strofische vorm. De geselecteerde verzen worden achtereenvolgens apart weergegeven. De psalm kent 14 verzen en daaruit worden 6 verzen geciteerd: 1,7,8,9,13 en 14. Vers 1 en 13 omsluiten 7-9 en in vers 14 wendt de bidder zich niet meer tot God, maar tot de medemensen:

Zie uit naar de Heer en houd dapper stand,
Wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

Dit advies wordt gegeven op grond van het zelfvertrouwen dat de bidder heeft gewonnen in zijn gebed. Vers 1 en vers 13 getuigen van dit zelfvertrouwen.

Vers 1:

De Heer is mijn licht en mijn leidsman, wie zou ik vrezen
De Heer is de schuts van mijn leven,
Voor wie zou ik bang zijn ?

Vers 13:

Ik reken er op nog tijdens mijn leven
De weldaden van de Heer te ervaren.
 

In vers 7-9 dan staat de noodsituatie waaruit de bidder bevrijd wil zijn, namelijk de dreiging van God verlaten te zijn. “Wil luisteren, Heer, naar mijn roepende stem, heb medelijden en wil mij verhoren “ (vers 7). “Tot U spreekt mijn hart, naar U zie ik op, uw aanschijn, Heer, tracht ik te zien”(vers 8). Met nam vers 9 is indringend omdat tot 4 vier keer toe (in het Hebreeuws tot 5 keer toe) de ontkenning “niet” klinkt.

Wil uw gelaat niet verbergen voor mij,
Verstoot mij, uw dienaar, niet in uw gramschap.
Want Gij zijt mijn helper, verjaag mij dus niet,
Verlaat mij niet, God, mijn verlosser.

De verzen die uit psalm 27 zijn weggelaten maken duidelijk dat in de bijbelse psalm zelf de concrete nood vijandelijk gedrag van mensen betreft. Dit thema komt in de tussenzang dus niet voor. Door de selectie die is toegepast is de tussenzang geschikt gemaakt om als antwoord te dienen na de eerste lezing. Hierin wordt verhaald over Abram die bij zonsondergang in een diepe slaap valt. “Een hevige angst en duisternis overviel hem”. Maar in de diepe nacht overkomt het Abram dat de Heer een verbond met hem sluit. Aan zijn nakomelingen wordt het land beloofd. Zo ervaart Abram de weldaden van de Heer.