4de zondag 40-dagentijd : psalm 34

In de eerste lezing uit Jozua (5,9a.10-12) zijn we getuige van het woord van de Heer tot Jozua: “Vandaag heb ik de smaad van Egypte van u afgewenteld”. Het volk viert, aangekomen in het land, het paasfeest en er wordt gegeten van producten van het land zelf afkomstig: het manna houdt op, gedurende het hele jaar wordt er gegeten van wat Kanaan voortbrengt.

De antwoordpsalm reflecteert dit gebeuren in de derde strofe, regel 3 en 4. Dit is het besluit van de liturgische antwoordpsalm. Het betreft vers 18 van de psalm, zoals we die in de bijbel zelf lezen: Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer en redt hen uit hun ellende.

De antwoordpsalm verbreedt hier het perspectief naar het collectieve gebeuren, maar in wat vooraf gaat is het verhaal van het individu aan de orde. En in de tweede strofe (vers 4-5) zien we een schakel tussen strofe 1 (vers 2-3) en strofe 3 (6 + 18).

Strofe 2:

Verheerlijkt de Heer te zamen met mij
En laat ons eendrachtig zijn Naam vereren.
Ik ging tot de Heer en Hij heeft mij verhoord,
Hij heeft mij gered uit al wat ik vreesde.

De oproep aan de volksgenoten de Naam te vereren sluit aan bij wat voorafgaat in strofe 1, waar de bidder zich verplicht weet tot permanente lofprijzing op grond van wat de Heer aan hem deed en zijn medemensen oproept daar blij om te zijn. Het tweede deel van strofe 2 bevat het verhaal van de individuele ervaring: zich tot de Heer wenden, gehoor vinden, redding bekomen. De individuele ervaring, met name het gevolg van de redding, wordt in het begin van strofe 3 door middel van vers 6 nogmaals onder woorden gebracht: Verlaat u op Hem, dan wordt ge gelukkig, want Hij stelt u niet teleur.

Met vers 18, als besluit van strofe 3 en van de hele antwoordpsalm, wordt het gebed dus in collectief perspectief afgerond, waarbij de parallelle formulering opvalt: zich tot de Heer wenden, gehoor vinden, redding bekomen.