28ste zondag door het jaar C: psalm 98

De antwoordpsalm is samengesteld uit de eerste helft van psalm 98: vers 1-4. De eerste regel van strofe 1 (vers 1) correspondeert met de laatste 2 regels van de derde strofe (vers 3b+4).

Strofe 1

Zingt voor de Heer een nieuw gezang
Omdat Hij wonderen deed.
Zijn hand deed zich krachtig gelden,
De macht van zijn heilige arm.

Strofe 3

Geheel de aarde aanschouwde
Wat onze God voor ons deed.
Verheerlijk de Heer, alle landen,
Wees blij, verheugt u en zingt.

De bevrijding uit de ballingschap (tweede helft 6de eeuw) – men neemt aan dat hier naar dit historische feit verwezen wordt – is voor Israel zelf een nieuwe aanzet tot lofprijzing van de Heer, maar de volkerenwereld (ten slotte het toneel van de ballingschap) wordt opgeroepen zich bij deze lofprijzing aan te sluiten.

In strofe 2 (vers 2+3a) wordt gezegd dat wat God voor Israel deed en waarin Hij zich doet kennen aan de volken, gebaseerd is op het aloude verbond van de Heer met zijn volk.

Zijn weldaden deed Hij ons kennen
De volkeren zijn gerechtigheid.
Opnieuw bleek zijn goedheid en trouw
Ten gunste van Israels huis.

In de eerste lezing is het een enkele vertegenwoordiger uit de volken – de Syrier Naaman – die (overigens in heel andere historische omstandigheden) er toe komt om de Heer de God van Israel erkentelijk te zijn. Hij verklaart aan de profeet Elisa dat hij aan geen andere goden brand- of slachtoffers meer wil opdragen “dan aan de Heer alleen”.